Wie ik ben zonder
Ik voel mij niet meer zo thuis in de wereld. Ik fiets van de stad naar huis en alles is vervreemdend. Het tempo waarin ik fiets klopt niet. Er rijden mensen langs mij heen die mij volstrekt onbekend voorkomen. Mensen die ergens onderdeel van uitmaken. Ik ben compleet los van mijzelf. Ik heb een lijf. Een lichaam dat fietst met benen die de trappers induwen zodat ik vooruit kom. Tijdens de weg die ik afleg rollen de tranen over mijn wangen. Druppelen ze zachtjes op het wegdek. Rijden er mensen over mijn verdriet heen. De wereld zoals ik die ken is er niet meer.

Iemand verliezen is afscheid nemen van wie je nog met iemand had kunnen zijn. De dochter die op haar achtenvijftigste jaar zonder ouders is, is niet meer de dochter die elke woensdag koffie met haar moeder drinkt. De vader die zijn doodgeboren kindje verliest is niet meer de vader die ’s nachts zijn bed uitkomt om een flesje te geven. De buurman is niet meer de man die elke ochtend gaat hardlopen nu hij aan bed gekluisterd is. De vriendin is niet meer de geliefde die ‘ik hou van jou’ in zijn linkeroor fluistert.

Rouw is rauw. Verse wond die volledig open ligt. En als je denkt dat het pijn doet kan het altijd nog meer pijn doen. Is er nog geen zicht op beter. Of dat het ergens weer goed zal komen. Zijn tissues voor stromen tranen slechts lapmiddel om niet helemaal te verdrinken. Rouw is verdragen.

Ik ben op mijn best als ik kan liefhebben. De ander zie in wie de ander is. Daar van houden. Daarin ben ik volstrekt niet uniek. Liefhebben staat ons allen goed. De dochter die van haar moeder hield en de vader van zijn ongeboren kind. De buurman die van zijn leven hield waarin hij gezond was. En de vriendin die de allergrootste liefde leefde.

Wie ik ben zonder. Is de wereld opnieuw leren kennen. Opnieuw liefhebben.