Zijn handen konden mijn lijf in vervoering brengen. Er waren momenten dat ik zomaar mijzelf in zijn handen legde. En hij een verhaal met mijn lichaam schreef. Soms, als zijn handen mijn huid raakten, ging ik op reis. Ik ben op plekken geweest waar het mooi toeven was.

Andersom gold dat ook. Ik kende elk plekje, haartje, vlekje, putje. De rimpeltjes rond zijn ogen ontroerden mij. De moedervlek op zijn rug. Het litteken van lang geleden op zijn schouder. Dat anders aanvoelde dan andere huid. Een witte haar die af en toe ontsproot in zijn zachte borsthaar. Ik kon vrolijk worden van zijn pretogen. Die stonden vaak aan.

In liefde hebben onze lichamen elkaar leren kennen. Heeft zijn huid mijn huid gezien. Heb ik zijn huid gehoord en luisterde hij naar die van mij. We waren nooit op zoek naar eenheid. Juist niet. De ander was de ander en bleef de ander. En datgene in de ander had ik lief.

Onze relatie is niet meer. Terwijl de liefde nog pal overeind staat. Stormen heeft doorstaan. Altijd en overal doorheen waaide. Soms een zomers briesje die de haartjes op mijn arm deed trillen. Ik herinner mij de zachte aanraking in de palm van mijn hand. Die zich een weg baande en tot aan mijn voeten reikte.

Tranen druppelen en stromen over. Elke druppel is een verhaal. Een traan voor de eerste zoen en direct weten dat het goed is. Voor blote voeten in de zee bij nacht. Voor liggend op een kleedje in het gras. Voor seconden, minuten en uren samenzijn.

Mijn lichaam rouwt. Alles in mij draait op automatisme. Mijn hart klopt. Is zwaar als ploegend door een modderpoel. Ik loop mijn stappen. Verloren van de ene naar de andere kamer. Ik adem. Maar weet niet waar naar toe. Mijn liefde voor hem giert dwars door mijn aderen, zit in mijn botten en kruipt door alle vezels. Mijn ooit zo beminde huid is niets anders dan vel om mijn botten. Is omhulsel zonder tederheid geworden.

Ik mis niet alleen hem maar ook mijzelf.